De schuilplaatsen 1916 I en II dienden als onderkomen voor respectievelijk 4 en 8 infanteristen. Ze waren onderdeel van een loopgravenstelling, gebouwd van gewapend beton. Ze hebben één of twee ingangen, afsluitbaar met een stalen luik. Voor- en achterzijde lopen schuin af om granaten te laten afschampen. Grind- en puinkisten alsmede een gronddekking zorgden voor extra bescherming.