Waar tot 1960 de noordgrens van de stad Utrecht liep, begint nu de wijk Overvecht. Ingeklemd tussen die wijk en de stad ligt, in een groene oase, een van de oudste verdedigingswerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: Fort aan de Klop. Dit batterijfort, ooit voorzien van opstelplaatsen voor geschut (batterijen) achter de aarden omwalling, maakte deel uit van de hoofdverdediging van de stad Utrecht. In tijden van oorlog moest het de hoofdroutes, vaarwegen richting stad en de bijbehorende sluizen verdedigen. In onder water gezet land zouden deze doorgangen kwetsbaar blijven.
Op het veelhoekige forteiland, sinds 1997 in bezit van de gemeente Utrecht, springt het centraal gelegen torenfort met uitwendig trappenhuis in het oog. De toren van Westbatterij Muiden heeft een soortgelijke constructie. Het ronde wachtgebouw doet sinds 2007 dienst als brasserie. In de houten loodsen op het terrein bevinden zich een herberg, groepsaccomodaties en vergaderruimtes. Het bijna 3 hectare metende eiland omvat ook een kleinschalige (autovrije) trekkerscamping.
Samen met forten De Gagel, Blauwkapel, De Bilt, Vossegat en de vier Lunetten op de Houtense Vlakte vormde het Fort aan de Klop een eerste verdedigingslinie oostelijk van Utrecht. Het fort dankt zijn naam aan herberg De Clophaemer, die vroeger op dezelfde plek stond: waar de Klopvaart uitkomt op de Vecht.
Op dit belangrijke kruispunt, met een veerdienst in plaats van de huidige brug, werd al in 1629 een tijdelijk aarden verdedigingswerk aangelegd. Dit om de Spanjaarden buiten de deur te houden. In 1787 kwam hier opnieuw een aarden werk (schans) te liggen, dit keer om de opmars van het Franse Leger via de Vechtdijk te stuiten.
Voor de linie was de Vecht een belangrijke ‘leverancier’ van water. De toevoer ervan naar de lager gelegen polders was afhankelijk van de nabijgelegen sluizen in de Vecht en de sluis in de Klopvaart. Naast verdediging van de Vechtdijk, Klopdijk en Polderweg was bewaking van de rivier en de vaart met hun sluizen daarom minstens zo belangrijk.
Aanleiding voor de bouw van Fort aan de Klop (1819-1821) was het besluit dat Utrecht veilig achter de linie moest komen te liggen. Dat betekende het begin van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
In eerste aanleg was het fort niet meer dan een klein rechthoekig stuk land, omringd door een aarden wal en gracht. Krap 30 jaar later ging het op de schop. Het terrein kreeg meer omtrek en een onregelmatige, veelhoekige vorm. In 1850 verrees de ronde ‘bomvrije’ toren, met gracht en ophaalbrug.
Deze had twee bouwlagen en een open dakverdieping, voorzien van een borstwering met schietgaten. Het hoogste punt van het trappenhuis diende als uitkijk- en seinpost. Op de benedenverdieping beschikte elke ruimte over schietsleuven voor hand- of schouderwapens en er waren vier ruimtes voor mortieren. De toren was berekend op 83 man en 6 stukken geschut.
Omdat het Werk bij Maarsseveen eind negentiende eeuw zijn functie grotendeels overnam, ging het fort niet mee in de laatste ‘revisieronde’ van de linie (1880-85). Na 1914 fungeerde het, behalve in tijden van mobilisatie, als depot, hulpverbandplaats en opslagplaats voor dynamiet. Tijdens de Koude Oorlog was heet een reparatiewerkplaats voor oorlogsvoertuigen. Vanaf 1980 verhuurde Defensie het fort en werden er politiehonden getraind.
- Bouwjaar
- 1819
- Bouwperiode
- Fase 1 (1815-1841)
- Bouwmateriaal
- baksteen