Binnen de bebouwde kom van Utrecht bevinden zich vier lunetten. Een lunet is een klein forteiland, meestal met twee geknikte zijden die uitkomen in een punt (saillant). Met enige verbeelding is er een halve maan in te herkennen. De naam is dan ook afgeleid van het Franse woord voor maan: lune. De bescheiden forten, met circa 1 hectare oppervlak, stammen uit de twintiger jaren van de negentiende eeuw. Samen vormden ze één verdedigingswerk dat de stad Utrecht bij oorlogsdreiging aan de oostkant moest verdedigen.
De lunetten waren gericht op de verdediging van de Houtense Vlakte, die te hoog lag om onder water te zetten. De vier lunetten kwamen vlak naast elkaar te liggen om dit kwetsbare gebied geheel af te dekken.
Door de jaren heen nam het aantal toegangswegen naar Utrecht bovendien toe. Samen met de forten De Gagel, Aan de Klop, De Bilt, Blauwkapel en Vossegat vormden de lunetten een eerste verdedigingsring om Utrecht, ter bescherming van al die hiaten in de linie. Zo werden in de jaren zestig van de negentiende eeuw twee spoorlijnen aangelegd, naar Arnhem en Den Bosch. Ze kwamen tussen Lunet II en III in te liggen, waardoor ze meteen ‘verdedigbaar’ waren. Tien jaar later werd een ‘inundatiekanaal’ aangelegd tussen de Schalkwijkse Wetering en de lunetten. Bij onderwaterstelling (inundatie) kon water uit de Lek via dit kanaal naar de lager gelegen gebieden aan de rand van Utrecht stromen. Bewaking van het kanaal en bijbehorende sluizen viel ook onder de taken van de lunetten.
De vier lunetten zijn gebouwd tussen 1822 en 1826 en behoren tot de eerste verdedigingswerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ze verrezen iets westelijk van enkele aarden verdedigingswerken uit 1787, Lunet III als tweede.
De aarden omwalling is aan de buitenkant voorzien van 2 meter dikke muren, bekleed met metselwerk. Aan de veilige kant (keel) bevindt zich de toegang tot het fort via een brug over de fortgracht. Op elk van de twee uiteinden van het forteiland is een bomvrij onderkomen met schietsleuven geplaatst, vanwaar de lunet zelf te verdedigen was en de buurlunetten onder vuur te nemen waren. Deze ‘flankkazematten’ dienden als opslag voor munitie en vuurwapens en bestonden uit 5 naast elkaar gelegen halfronde gewelven met doorgangen in de tussenmuren. In de noordelijke kazemat werd behalve geslapen ook gekookt, en er was een telegraafpost. De andere kazemat is overdwars geplaatst en groter. De (4) gewelven zijn er dubbel zo lang. Een kleinere ruimte diende als kruitkamer. Eén onderofficier voerde het bevel over 56 manschappen, verdeeld over de vier lunetten. Deze had zijn eigen vertrek op Lunet II.
Enkele betonnen werken dateren van 1936 en 1939. Die van 1939 is nooit afgemaakt, omdat de Grebbelinie uiteindelijk de belangrijkste verdedigingslinie werd.
- Bouwjaar
- 1823-1825
- Bouwperiode
- Fase 1 (1815-1841)
- Bouwmateriaal
- baksteen