Een infanteriestelling bestond uit een linie van veldversterkingen voor voetsoldaten. Ze bevonden zich veelal tussen de forten in. De basis voor de infanteriestelling tussen de forten Rijnauwen en Vechten was een dubbele loopgraaf van noord naar zuid. Van hieruit moest (extra) verdediging van de Houtense Vlakte plaatsvinden. Van de loopgraven is nagenoeg niets over, maar de tientallen groepsschuilplaatsen en kazematten bewijzen dat zich hier ooit zo’n stelling bevond. De schuilplaatsen boden dekking, de kazematten waren bedoeld voor een kanon of mitrailleur. Ze vormen een betonnen lint door het landschap.
De Houtense Vlakte vormde, net als het hoger gelegen en niet onder water te zetten gebied rond Vesting Naarden, een zwakke schakel in de waterlinie. Reden waarom juist hier een grote concentratie betonwerken verrees.
Zuidelijk van de Kromme Rijn en Fort Rijnauwen strekte de stelling zich uit tot Fort Vechten.
Aan de oostkant bevinden zich vooral kleine groepsschuilplaatsen uit 1918. Hier konden 8 man in schuilen voor vijandig vuur. Meestal zaten er maar vier in, omdat ze werden gebruikt voor het wachtlopen. Een eind erachter, waar ooit de tweede loopgraaf zich bevond, is vooral de dubbele uitvoering te zien, met twee ingangen en ruimte voor 16 man.
De verdedigingswerken maakten deel uit van een doorlopende stelling tussen Fort Ruigenhoek in het noorden en Fort bij ’t Hemeltje in het zuiden.
Toen de forten eind negentiende eeuw niet bestand bleken tegen het moderne geschut, verloren ze hun oorspronkelijke functie. Tijdens de mobilisatie van 1914-18 veranderden de meeste in infanteriesteunpunten. Tussen en voor de forten en vestingen werden veldversterkingen aangelegd voor een veldleger met geschut en munitie. De versterkingen bestonden uit loopgravenstelsels met prikkeldraadversperringen, groepsschuilplaatsen, (open) opstelplaatsen voor geschut, in 1939-40 aangevuld met groepsnesten, vechtwagenversperringen en tankgrachten. Groepsnesten waren met hout beklede, grillig gevormde loopgraven voor 11 man met geweren en een lichte mitrailleur.
De infanteriestelling dateert van 1914-1918. Tussen 1936 en 1938 is een aantal groepsschuilplaatsen uit die periode omgebouwd tot mitrailleurkazemat, een betonnen onderkomen voor opstelling van een mitrailleur.
Tijdens de mobilisatie van 1939-1940 zijn enkele steviger groepsschuilplaatsen van gewapend beton toegevoegd. Vanwege hun karakteristieke vorm staan ze ook wel bekend als ‘piramides’. Ook resten van een tankgracht, een hindernis voor tanks, en van een koepelkazemat stammen uit deze periode. De gietstalen koepel met schietgat voor een mitrailleur is, net als de meeste andere, door de Duitsers gesloopt voor hergebruik in de oorlogsindustrie.
- Bouwjaar
- 1914
- Bouwperiode
- Fase 6 (1916-1945)
- Bouwmateriaal
- beton